Bodembeheer

Meer eiwit met gezonde bodem

18 feb 2020

Het percentage eiwit van eigen land kan beïnvloed worden door meer eiwit te telen van eigen land. Onder meer de bodem heeft een belangrijke invloed op dit percentage. Benieuwd hoe u als melkveehouder uw bodem kunt optimaliseren? En aan welke knoppen u allemaal kunt draaien?

Koe in weiland

Een van de meest genoemde bodemparameters is organische stof. Organische stof heeft in de bodem verschillende functies: het vasthouden van vocht, structuurvorming en het opslaan en leveren van nutriënten, waaronder stikstof voor de teelt van eiwit. Op zandgrond varieert het percentage organische stof van 1 tot 7 procent. Op klei of veen ligt het gemiddelde veel hoger.

In onderstaande figuur wordt in een bodemanalyse aangegeven hoeveel organische stof jaarlijks wordt afgebroken. De grond bevat 3 procent organische stof. Door het huidige bouwplan van de boer of tuinder wordt jaarlijks gemiddeld 1180 kilogram effectief organisch stof (EOS) per hectare aangevoerd. Om het percentage organisch stof op peil te houden is het gewenst om aanvullend 2705 kilogram EOS aan te voeren. Bijvoorbeeld door middel van groenbemesters, vaste mest of compost.

Eiwit gezonde bodem 1

Figuur 1. Organische stof balans op bodemmonster

Mineralen opslaan en leveren

Het verhogen van de organische stof heeft invloed op het vasthoudend vermogen van de bodem. Hoe meer organische stof, hoe meer mineralen de bodem kan opslaan en dus leveren. Dit is daarnaast afhankelijk van de soort organische stof, stabiel of dynamisch. Dit ziet u aan de C/N ratio. Hoe hoger dit getal, hoe stabieler de organische stof. Een ideaal ratio is gemiddeld tussen de 8-11. Dan blijft een deel van het organisch stof in de bodem, het andere deel wordt door het bodemleven afgebroken en levert nutriënten aan planten.

Een andere belangrijke factor die veel invloed heeft op het leveren van nutriënten, is de pH van de bodem. De optimale pH voor opname van mineralen ligt tussen de 5,5 en de 6, zie figuur 2.

Eiwit gezonde bodem 2

Figuur 2. Relatie tussen pH en de beschikbaarheid van elementen (bron: Bodem Signalen Grasland, 2019)

Mineralen in balans

Het is gewenst dat mineralen in de bodem in verhouding aanwezig zijn. Bepaalde mineralen kunnen namelijk weggedrukt worden door andere mineralen. Net als in een rantsoen van de koe drukt een overmaat aan kalium magnesium weg. Deze magnesium heeft de plant nodig om eiwitten te vormen. Specifiek voor het vormen van eiwitten heeft een plant stikstof, magnesium, sulfaat, zink en molybdeen nodig.

Mineralen hebben allemaal hun eigen essentiële functie(s). Zo zijn ze belangrijk voor wortelgroei, weerstand tegen ziektes, opname van mineralen en vegetatieve groei. Al deze factoren zijn weer belangrijk om een goed en productief gewas te laten groeien.

De balans van de mineralen in de bodem vindt u op het bodemmonster, de CEC- bezetting. Wanneer bepaalde mineralen overheersen, is het goed om eens te kijken naar hoe u dit weer in balans kunt brengen. Daar kunt u bemesting voor gebruiken.   

Bemesting

Een belangrijke factor voor het bepalen van het eiwitgehalte in een gewas is de stikstofbemesting. Bij de teelt van gras is er een direct verband tussen de hoogte van de stikstofbemesting en het percentage ruw eiwit in de graskuil. In principe geldt: hoe meer stikstof er bemest wordt, hoe hoger het aandeel ruw eiwit in gras.

Belangrijk is dat de juiste vorm stikstof op het juiste moment wordt toegediend. Planten nemen stikstof op in de vorm van nitraat en ammonium. Door de lage bodemtemperatuur neemt gras in het voorjaar beter ammonium op dan nitraat. Om te zorgen dat u meststof efficiënt wordt benut, is het zinvol om in het voorjaar stikstof te bemesten met een hoog aandeel ammonium. Ammonium bindt zich ook aan het CEC complex en spoelt daardoor minder snel uit.

Nitraat is een meststof die gevoelig is voor uitspoeling, vooral in het vroege voorjaar. Later in het seizoen is een meststof die evenveel ammonium als nitraat bevat een goede keuze om een hoge opbrengst te realiseren. Doordat de bodemtemperaturen later in het seizoen hoger zijn, kan de plant het deel nitraat meteen benutten. Het ammonium deel wordt eerst omgezet naar nitraat en komt later weer beschikbaar voor de plant.

Naast ammonium en nitraat is ureum een veel gebruikte meststof. Ureum is niet direct opneembaar door gras, maar wordt omgezet naar ammonium met behulp van het enzym urease. Er is in dit proces een groter risico op ammoniakverliezen. De risico’s op ammoniakverliezen zijn in het voorjaar kleiner dan in de zomer. Bij gebruik van ureum (in het voorjaar) is het inzetten van een ureum meststof met ureaseremmers daarom aan te raden.

Een laatste criterium voor de benutting van mest en mineralen door de plant is natuurlijk het beschikbare vocht voor de plant in de bodem.

Maaimomenten

Naast de stikstofbemesting hebben de maaimomenten effect op het gehalte ruw eiwit in het gras. Hoe zwaarder de snede, hoe lager het ruw eiwitgehalte. Het ruw eiwitgehalte bereikt in de eerste week na bemesting vaak een piek. Daarna neemt het gehalte af met ongeveer 4 gram per dag. Een perceel met een stikstof bemesting van 120 kilogram per hectare verliest per dag 4 kilogram droge stof als er een weidesnede staat en 4,6 kilogram droge stof bij een maaisnede.

Wilt u weten hoe u uw stikstofbenutting in uw bodem kan sturen? Meld u dan aan voor een vrijblijvend kennismakingsgesprek via bodemup@zlto.nl.

Om meer eiwit met een gezonde bodem te realiseren worden er gedurende het winterseizoen 2019-2020 verschillende masterclass georganiseerd. Interesse? Neem contact op met Ivonne de Bruijn van ZLTO via ivonne.de.bruijn@zlto.nl.

Pagina delen