Mais

Waardenetwerk presenteert resultaten: nitraatnorm voor melkveehouders haalbaar

21 jan 2020

Tien Noord-Limburgse melkveehouders zijn in een waardenetwerk en onder begeleiding van Nutriënten Management Instituut (NMI) aan de slag gegaan met scherpere bemesting op mais, inzet van vanggewassen en meer aandacht voor voorjaarsbemesting van grasland. De behaalde resultaten zijn gepresenteerd tijdens de slotbijeenkomst op donderdag 9 januari.

Koe

Met subsidie van de provincie Limburg is in het voorjaar van 2018 het waardenetwerk ‘Meer maatwerk met stikstofbemesting en gewasmanagement op melkveebedrijven’ gestart. Doel van het project was om de nitraatnorm van 50 milligram per liter te halen door het optimaal inzetten van bestaande kennis en maatregelen.

Op de deelnemende percelen grasland is ingezet op meer aandacht voor de voorjaarsbemesting en het management in de nazomer. Met de ondernemers is overlegd over het vroeg inzetten van dierlijke mest (zodra de draagkracht het toestaat), het juiste moment van kunstmesttoediening voor de eerste snede, de inzet van minerale meststoffen met een hoog ammoniumaandeel en stokstofdeling voor de eerste snede. Dit werd bedrijfsspecifiek ingevuld.

Daarnaast is een aantal beweide percelen eind juli bemonsterd op Nmin in de laag 0 tot 30 centimeter. Bij meer dan 30 kilogram Nmin per hectare kon de laatste bemesting achterwege blijven. Ook is geëxperimenteerd met eerder stoppen met beweiding om zo het risico van uitspoeling uit urineplekken te beperken.

Op de percelen maisland is ingezet op scherp bemesten in combinatie met het telen van een vanggewas of onderzaai. Er werd gestuurd op een N-bemesting van 140 kilogram N per hectare en het goed inrekenen van de nawerking uit een vanggewas of van een gescheurde zode. Weten wat er in de mest zit, is de basis. Dit vergt mestbemonstering. Bovendien is er geëxperimenteerd met verschillende vanggewassen, waaronder tillage rammenas.

Zowel gedurende het groeiseizoen als in de herfst is Nmin in de grond gemeten om te volgen of er voldoende stikstof beschikbaar is en hoeveel er in het najaar achterblijft. Op basis van de najaarsmetingen is vast te stellen of de nitraatnorm gehaald kan worden. Vooral in 2019 was er aandacht voor monitoring van de graskwaliteit.

Resultaten grasland

Op de tien deelnemende percelen varieerde het gehalte Ruw Eiwit van 150 tot 230 in juli en van 200 tot 260 in oktober. Dit duidt op een ruime stikstofvoorziening van gras. Naar de toekomst toe is de informatie uit de monitoring te gebruiken om de bemesting van de eerstvolgende snede aan te passen of om het rantsoen bij te stellen. Minder eiwit in het rantsoen betekent vooral minder urinestikstof en daarmee minder nitraatuitspoeling en ammoniakemissie. Een daling van een eiwitgehalte in het rantsoen van 17 naar 15 procent geeft meer dan 25 procent daling van de hoeveelheid urinestikstof.

Op grasland bleef de hoeveelheid Nmin in het najaar gemiddeld duidelijk beneden de 70 kilogram Nmin per hectare. De nitraatnorm kan op deze percelen vrij zeker gehaald worden. Op veel percelen bedroeg de hoeveelheid Nmin slechts 35 kilogram N per hectare. Stoppen met beweiding vóór 1 september gaf iets lagere Nmin waarden dan stoppen vóór of na 1 oktober.

Resultaten mais

In 2018 was direct na de oogst ruim 100 kilogram Nmin per hectare aanwezig. In december nog bijna 90 kilogram. Door de extreme warme en droge zomer viel de opbrengst tegen, waardoor niet alle stikstof benut werd. Ook was er nog een hoge N-mineralisatie in het najaar. Door de inzet van vanggewassen werd gemiddeld meer dan 70 kilogram N per hectare vastgelegd (gemeten in maart 2019). De vuistregel 20 kilogram N-vastlegging per 10 centimeter klopte aardig. In 2019 was de hoeveelheid Nmin na de oogst en in december gemiddeld duidelijk lager dan 70 kilogram Nmin per hectare.

Met goed management van het gras- en maisland en met scherp bemesten is het mogelijk de nitraatnorm te halen zonder dat dit ten koste gaat van de opbrengst. Door monitoring kan gezien worden op het nitraatdoel gehaald kan worden en of de bemesting niet te krap wordt. In de nabije toekomst is het gewenst om meer monitoringgegevens te hebben, met name over de kwaliteit van het grasland, om zo beter te kunnen sturen op voeding en bemesting.

Pagina delen