field-1246620_1920

Masterclass Optimaliseren Eiwitkringloop: Bestaande gewassen gras

05-11-2019

Het percentage eiwit van eigen land beïnvloedt u door meer eiwit te telen van eigen land. Deze teelt bestaat vaak uit gras. Benieuwd hoe u als melkveehouder uw grasteelt kunt optimaliseren? En aan welke knoppen u allemaal kunt draaien?

ZLTO zocht dit voor u uit bij Mark de Beer van Groeikracht en Freddy Westrink van Agra-matic Mineraal/ De Heus Voeders.

Bodem

Goede grasteelt begint bij een gezonde bodem. De bodem pH is daarvoor belangrijk. Een optimale pH bepaalt uiteindelijk de mineralenbenutting. Een optimale pH voor zandgronden ligt tussen de 5,7 en de 6. Voor kleigrond ligt de optimale pH gemiddeld op 6,8. Voor veengrond is dit 5.

‘Een goede pH is zeer belangrijk voor de grasteelt. Bij zandgronden mag deze gerust op 6 liggen. Vaak zijn we te voorzichtig, te bang. Met een hoge pH op zandgronden haal je gewoon een hogere opbrengst. Ik benadruk dan ook altijd het belang van bekalken op zandgronden’, vertelt Mark de Beer. ‘In tegenstelling tot wat veel melkveehouders denken mag ook bestaand grasland worden bekalkt.’

‘Een andere belangrijke stuurknop om uw grasteelt te optimaliseren, is het klei-humuscomplex, de accu van de bodem. Deze moet in balans zijn, gevuld met de juiste mineralen in de juiste verhouding. De bodem moet in staat zijn om mineralen vast te houden en los te laten. In het werkveld zien we bijvoorbeeld vele extreme magnesiumwaarden doordat boeren standaard bekalken met magnesium. Hierdoor ontstaat te weinig ruimte voor calcium. Specifiek bekijken wat een bodem nodig heeft, is daarom heel belangrijk’.  

In onderstaande afbeelding is het klei-humus-complex vergeleken met de ruw-eiwitopbrengst per hectare.

Koe3

 

Bemesting

  • Kunstmest

Groen licht voor strooien van kunstmest geeft Mark de Beer bij een T-som van 180 graden. Vaak wordt deze al vroeg in het jaar bereikt. ‘Daarnaast is het belangrijk bij het strooien van kunstmest dat u strooit in delen. Met een gedeelde gift zorgt u dat het gras langer in het bladstadium blijft, omdat u hem voor een tweede keer een boost geeft. Als de T-som boven de 250 graden is, heeft een gedeelde gift geen zin meer. Dan is het raadzaam om alles in één keer te geven.’ Kunstmest strooien mag tot maximaal drie weken voor het eerste maaimoment.

Freddy Westrik benadrukt daarnaast het belang van de stikstofvorm in uw kunstmest. ‘Deze is van invloed op de eiwitkwaliteit van uw gras. Zo kan er in het vroege voorjaar gekozen worden voor ammoniak- en ureumverbindingen. Deze verbindingen zijn minder gevoelig voor uitspoeling en resulteren in een betere eiwitkwaliteit in uw graskuil. Ze verhogen de verhouding tussen DVE en OEB, waardoor het eiwit in een grasrijk rantsoen beter te benutten is. In latere snedes wordt vaak gekozen voor nitraat meststoffen als stikstofbron, omdat deze meststoffen snel werken. Nitraat is echter gevoelig voor uitspoeling en brengt het risico op het geven van een overmaat aan niet-eiwit-stikstof.’

  • Drijfmest

Wanneer zowel de draagkracht van de bodem en wet- en regelgeving het toelaten, kan er drijfmest uitgereden worden. Al bij de eerste snede kan water bij de mest worden gemengd. Dit zorgt ervoor dat drijfmest wordt verdund. Hierdoor kan er beter worden geïnjecteerd, neemt de stikstofbenutting toe en heeft u uiteindelijk minder ammoniakverlies. Daarnaast werkt de mest sneller. Standaard vuistregel is: 4 m³ mest + 1 m³ water.  

‘Bemesting is onder ander afhankelijk van uw rantsoen’, vertelt Freddy Westrik. ‘Afhankelijk van het aandeel snijmais past een bepaald type kuilgras beter of juist niet in uw rantsoen. Bij een hoog snijmaisaandeel is een graskuil met een ruw eiwitgehalte rond de 17 tot 19 procent goed te benutten. In rantsoenen met een beperkt aandeel snijmais past een graskuil met een ruw eiwitgehalte van 15 tot 16 procent beter. Bij een toenemend eiwitgehalte stijgt het onbestendige eiwit namelijk relatief hard. Wanneer hier niet voldoende energie tegenover wordt gezet, is dit onbestendige eiwit niet te benutten voor de koe.’

Maaien

De eerste snede is vaak wat bladrijker en bevat vaak meer eiwit. Belangrijk is dat dit gras goed gedroogd wordt en ook droog (45 tot 55 procent DS) wordt ingekuild. Het is dan ook aan te raden om de eerste snede altijd te kneuzen met maaien en te schudden voor het inkuilen. ‘Vanaf de tweede snede moet u uzelf altijd afvragen of schudden zinvol is’, vertelt Mark de Beer. ‘Zo moet stengelig gras wat natter worden ingekuild (30 tot 35 procent DS). Schudden is dan ook niet aan te raden.’

Freddy Westrik: ‘Het suikergehalte in het gras neemt bij een aantal dagen zonnig en droog weer fors toe. Dit gaat ten koste van het onbestendige eiwit in het gras. Een korte veldperiode na het maaien zorgt ervoor dat de suikers zoveel mogelijk in de kuil terecht komen. Het hoog aandeel suiker verhoogt de VEM/RE verhouding en verbetert de benutting van het eiwit uit eigen ruwvoer. Deze voordelen ziet u terug in een hogere melkproductie, lager melkureum en een hoger BEX-voordeel in je KringloopWijzer.'

Inkuilen

De reden voor wel of niet droog inkuilen heeft te maken met het type gras en de bacteriën die leven in het vocht in de kuil. Deze bacteriën leven in een vochtige omgeving, nemen suikers uit het gras op en produceren zuren die zorgen voor conservering en voorvertering. Bij stengelig gras is deze voorvertering zeer belangrijk. Wanneer u dit gras wat natter inkuilt, kunnen bacteriën wat meer voor-verteren, waardoor de voedingsstoffen uiteindelijk gemakkelijker beschikbaar zijn voor de koe. Bij bladrijke kuilen moet u hier juist mee opletten en heeft droger inkuilen de voorkeur.

Droog inkuilen heeft als voordeel dat suikers behouden blijven, doordat er minder bacteriën zijn die ze opnemen en eiwit minder oplosbaar wordt. Het nadeel is echter dat er minder zuren worden gevormd, waardoor de pH hoger blijft en de kuil minder goed conserveert. Gras kort hakselen verbetert de verdichting en conservering van de kuil en zou in deze situatie raadzaam zijn.

Over het toevoegen van bacteriën aan een kuil is Mark de Beer duidelijk. ’Boven een drogestof percentage van 50 procent heeft het toevoegen van bacteriën weinig zin. De bacteriën kunnen onder deze omstandigheden niet in leven blijven. Ook bij kuilen die goed verdicht zijn, >240 kg ds/M3, heeft het toevoegen van bacteriën weinig effect.’

‘Wanneer een kuil een drogestofgehalte van minder dan 40 procent heeft, is het aan te raden om melkzuurvormende bacteriën toe te voegen. Bij een drogestofgehalte van 40 tot 50 procent worden melkzuur- en azijnzuurvormende bacteriën aangeraden.’

VEM in het gras

Tot slot wil Mark de Beer het belang van voldoende VEM in uw gras nog eens extra benadrukken. ‘Het aandeel VEM speelt op twee onderdelen een ontzettend belangrijke rol. Zo is het VEM aandeel in uw rantsoen bepalend voor de drogestof-opname uit gras van de koe. Hoe hoger dit aandeel in uw graskuil, hoe meer droge stof een koe opneemt. Daarnaast zorgt een hoog aandeel VEM ervoor dat het eiwit in uw rantsoen ook daadwerkelijk door de koe wordt benut.’

Freddy Westrink vult nog aan: ‘Een hoog VEM gehalte in uw kuil realiseert u door uw grasmat in goede conditie te houden en gebruik te maken van hoogwaardige voedergrassen. Ten slotte heeft het gehalte aan as (zand) veel invloed op het VEM gehalte van uw kuil. Een goede afstelling van machines, het bestrijden van mollen en hygiënisch werken is daarom erg belangrijk.’

Tabel 1 Invloed van VEM op de DS opname (Mark de Beer, Groeikracht , 2019)

Grafiek eiwit

Maximale opname graskuil

Pagina delen